plenzen

Conjugations List of Plenzen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknullnullnull
jij, je, unullnullnull
hij, zij, hetplenstplensdeheeft geplensd
wijnullnullnull
jullienullnullnull
zij, zenullnullnull

Presens
Beta

Example presens sentences for Plenzen with some of the pronouns.

  • Ik plens water over mijn planten om ze te bewateren.
  • Jij plenst je glas vol met frisdrank.
  • Hij/zij/het plenst de regen weg met een paraplu.
  • Wij plensen met plezier in de plassen na een regenbui.
  • Jullie plensen het zwembad vol met water.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Plenzen with some of the pronouns.

  • Ik plensde water over mijn planten om ze te bewateren.
  • Jij plenste je glas vol met frisdrank.
  • Hij/zij/het plenste de regen weg met een paraplu.
  • Wij plensten met plezier in de plassen na een regenbui.
  • Jullie plensten het zwembad vol met water.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Plenzen with some of the pronouns.

  • Ik heb water geplenst over mijn planten om ze te bewateren.
  • Jij hebt je glas volgeplenst met frisdrank.
  • Hij/zij/het heeft de regen weggeplenst met een paraplu.
  • Wij hebben met plezier in de plassen geplenst na een regenbui.
  • Jullie hebben het zwembad volgeplenst met water.