druppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | drup | drupte | heb gedrupt |
jij, je, u | drupt | drupte | hebt gedrupt |
hij, zij, het | drupt | drupte | heeft gedrupt |
wij | druppen | drupten | hebben gedrupt |
jullie | druppen | drupten | hebben gedrupt |
zij, ze | druppen | drupten | hebben gedrupt |
PresensBeta
Example presens sentences for Druppen with some of the pronouns.
- Het drupt uit de kraan.
- De regen drupt op de grond.
- De kaars drupt langzaam.
- Het ijsje drupt op mijn hand.
- De verf drupt op het doek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Druppen with some of the pronouns.
- Het droop uit de kraan.
- De regen droop op de grond.
- De kaars droop langzaam.
- Het ijsje droop op mijn hand.
- De verf droop op het doek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Druppen with some of the pronouns.
- Het heeft gedrupt uit de kraan.
- De regen heeft op de grond gedrupt.
- De kaars heeft langzaam gedrupt.
- Het ijsje heeft op mijn hand gedrupt.
- De verf heeft op het doek gedrupt.