naroepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | roep na | riep na | heb nageroepen |
jij, je, u | roept na | riep na | hebt nageroepen |
hij, zij, het | roept na | riep na | heeft nageroepen |
wij | roepen na | riepen na | hebben nageroepen |
jullie | roepen na | riepen na | hebben nageroepen |
zij, ze | roepen na | riepen na | hebben nageroepen |
Presens
Example presens sentences for Naroepen with some of the pronouns.
- Ik roep na.
- Jij roept na.
- Hij/Zij/Het roept na.
- Wij roepen na.
- Jullie roepen na.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Naroepen with some of the pronouns.
- Ik riep na.
- Jij riep na.
- Hij/Zij/Het riep na.
- Wij riepen na.
- Jullie riepen na.
Perfectum
Example perfectum sentences for Naroepen with some of the pronouns.
- Ik heb nageroepen.
- Jij hebt nageroepen.
- Hij/Zij/Het heeft nageroepen.
- Wij hebben nageroepen.
- Jullie hebben nageroepen.