vlechtbenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlechtbeen | vlechtbeende | heb gevlechtbeend |
jij, je, u | vlechtbeent | vlechtbeende | hebt gevlechtbeend |
hij, zij, het | vlechtbeent | vlechtbeende | heeft gevlechtbeend |
wij | vlechtbenen | vlechtbeenden | hebben gevlechtbeend |
jullie | vlechtbenen | vlechtbeenden | hebben gevlechtbeend |
zij, ze | vlechtbenen | vlechtbeenden | hebben gevlechtbeend |
PresensBeta
Example presens sentences for Vlechtbenen with some of the pronouns.
- Ik heb vlechtbenen.
- Jij hebt vlechtbenen.
- Hij/Zij heeft vlechtbenen.
- Wij hebben vlechtbenen.
- Zij hebben vlechtbenen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vlechtbenen with some of the pronouns.
- Ik had vlechtbenen.
- Jij had vlechtbenen.
- Hij/Zij had vlechtbenen.
- Wij hadden vlechtbenen.
- Zij hadden vlechtbenen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vlechtbenen with some of the pronouns.
- Ik heb vlechtbenen gehad.
- Jij hebt vlechtbenen gehad.
- Hij/Zij heeft vlechtbenen gehad.
- Wij hebben vlechtbenen gehad.
- Zij hebben vlechtbenen gehad.