omspelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | omspeel | omspeelde | heb omspeeld |
jij, je, u | omspeelt | omspeelde | hebt omspeeld |
hij, zij, het | omspeelt | omspeelde | heeft omspeeld |
wij | omspelen | omspeelden | hebben omspeeld |
jullie | omspelen | omspeelden | hebben omspeeld |
zij, ze | omspelen | omspeelden | hebben omspeeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Omspelen with some of the pronouns.
- Ik omspeel de verdedigers tijdens het voetbalspel.
- Jij omspeelt de obstakels op het parcours.
- Hij omspeelt de regels om zijn doel te bereiken.
- Wij omspelen de problemen en blijven positief.
- Zij omspelen de tegenstander met slimme tactieken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omspelen with some of the pronouns.
- Ik omspeelde de verdedigers tijdens het voetbalspel.
- Jij omspeelde de obstakels op het parcours.
- Hij omspeelde de regels om zijn doel te bereiken.
- Wij omspeelden de problemen en bleven positief.
- Zij omspeelden de tegenstander met slimme tactieken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omspelen with some of the pronouns.
- Ik heb de verdedigers omspeeld tijdens het voetbalspel.
- Jij hebt de obstakels omspeeld op het parcours.
- Hij heeft de regels omspeeld om zijn doel te bereiken.
- Wij hebben de problemen omspeeld en zijn nu succesvol.
- Zij hebben de tegenstander omspeeld met slimme tactieken.