pegelen

Conjugations List of Pegelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpegelpegeldeheb gepegeld
jij, je, upegeltpegeldehebt gepegeld
hij, zij, hetpegeltpegeldeheeft gepegeld
wijpegelenpegeldenhebben gepegeld
julliepegelenpegeldenhebben gepegeld
zij, zepegelenpegeldenhebben gepegeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Pegelen with some of the pronouns.

  • Ik peil de waterdiepte regelmatig.
  • Jij peilt het niveau van de drank in de fles.
  • Hij peilt de temperatuur van het water.
  • Wij peilen de meningen van onze studenten.
  • Zij peilen de interesse van het publiek.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Pegelen with some of the pronouns.

  • Vroeger peilde ik de waterdiepte dagelijks.
  • Jij peilde altijd het niveau van de drank in de fles.
  • Hij peilde regelmatig de temperatuur van het water.
  • Wij peilden vaak de meningen van onze studenten.
  • Zij peilden soms de interesse van het publiek.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Pegelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de waterdiepte gepeild.
  • Jij hebt het niveau van de drank in de fles gepeild.
  • Hij heeft de temperatuur van het water gepeild.
  • Wij hebben de meningen van onze studenten gepeild.
  • Zij hebben de interesse van het publiek gepeild.