aftoffelen

Conjugations List of Aftoffelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktoffel aftoffelde afheb afgetoffeld
jij, je, utoffelt aftoffelde afhebt afgetoffeld
hij, zij, hettoffelt aftoffelde afheeft afgetoffeld
wijtoffelen aftoffelden afhebben afgetoffeld
jullietoffelen aftoffelden afhebben afgetoffeld
zij, zetoffelen aftoffelden afhebben afgetoffeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Aftoffelen with some of the pronouns.

  • Ik aftoffel de aardappelen voor het avondeten.
  • Jij aftoffelt de borden na het eten.
  • Hij of zij aftoffelt de keuken na het koken.
  • Wij aftoffelen de tafel voordat we gaan eten.
  • Jullie aftoffelen de pannen na het koken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aftoffelen with some of the pronouns.

  • Ik toffelde de aardappelen af voor het avondeten.
  • Jij toffelde de borden af na het eten.
  • Hij of zij toffelde de keuken af na het koken.
  • Wij toffelden de tafel af voordat we gingen eten.
  • Jullie toffelden de pannen af na het koken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aftoffelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de aardappelen afgetoffeld voor het avondeten.
  • Jij hebt de borden afgetoffeld na het eten.
  • Hij of zij heeft de keuken afgetoffeld na het koken.
  • Wij hebben de tafel afgetoffeld voordat we gingen eten.
  • Jullie hebben de pannen afgetoffeld na het koken.