aangrijpen

Conjugations List of Aangrijpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrijp aangreep aanheb aangegrepen
jij, je, ugrijpt aangreep aanhebt aangegrepen
hij, zij, hetgrijpt aangreep aanheeft aangegrepen
wijgrijpen aangrepen aanhebben aangegrepen
julliegrijpen aangrepen aanhebben aangegrepen
zij, zegrijpen aangrepen aanhebben aangegrepen

Presens
Beta

Example presens sentences for Aangrijpen with some of the pronouns.

  • Ik grijp de kans aan om een nieuwe vaardigheid te leren.
  • Jij grijpt elke gelegenheid aan om te reizen.
  • Hij grijpt de situatie aan om zijn standpunt duidelijk te maken.
  • Zij grijpt de mogelijkheid aan om haar carrière voort te stuwen.
  • We grijpen deze uitdaging aan om ons team te versterken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aangrijpen with some of the pronouns.

  • Ik greep de kans aan om een nieuwe vaardigheid te leren.
  • Jij greep elke gelegenheid aan om te reizen.
  • Hij greep de situatie aan om zijn standpunt duidelijk te maken.
  • Zij greep de mogelijkheid aan om haar carrière voort te stuwen.
  • We grepen deze uitdaging aan om ons team te versterken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aangrijpen with some of the pronouns.

  • Ik heb de kans aangegrepen om een nieuwe vaardigheid te leren.
  • Jij hebt elke gelegenheid aangegrepen om te reizen.
  • Hij heeft de situatie aangegrepen om zijn standpunt duidelijk te maken.
  • Zij heeft de mogelijkheid aangegrepen om haar carrière voort te stuwen.
  • We hebben deze uitdaging aangegrepen om ons team te versterken.