mommelen

Conjugations List of Mommelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmommelmommeldeheb gemommeld
jij, je, umommeltmommeldehebt gemommeld
hij, zij, hetmommeltmommeldeheeft gemommeld
wijmommelenmommeldenhebben gemommeld
julliemommelenmommeldenhebben gemommeld
zij, zemommelenmommeldenhebben gemommeld

Presens

Example presens sentences for Mommelen with some of the pronouns.

  • Ik mommel tijdens het lezen van een boek.
  • Jij mommelt altijd als je gestrest bent.
  • Hij mommelt onverstaanbaar in zijn slaap.
  • Zij mommelt zachtjes voor zich uit terwijl ze werkt.
  • Wij mommelen graag tijdens het wandelen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Mommelen with some of the pronouns.

  • Ik mommelde vaak toen ik jonger was.
  • Jij mommelde in je slaap gisteravond.
  • Hij mommelde onophoudelijk tijdens de vergadering.
  • Zij mommelde vriendelijk terwijl ze haar patiënten behandelde.
  • Wij mommelden vroeger altijd tijdens lange autoritten.

Perfectum

Example perfectum sentences for Mommelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gemommeld toen ik een toespraak moest houden.
  • Jij hebt al gemommeld voordat we vertrokken.
  • Hij heeft de hele nacht gemommeld in zijn dromen.
  • Zij heeft nooit gemommeld tijdens haar presentaties.
  • Wij hebben samen gemommeld bij het kampvuur.