uitkafferen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kaffer uit | kafferde uit | heb uitgekafferd |
jij, je, u | kaffert uit | kafferde uit | hebt uitgekafferd |
hij, zij, het | kaffert uit | kafferde uit | heeft uitgekafferd |
wij | kafferen uit | kafferden uit | hebben uitgekafferd |
jullie | kafferen uit | kafferden uit | hebben uitgekafferd |
zij, ze | kafferen uit | kafferden uit | hebben uitgekafferd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitkafferen with some of the pronouns.
- Ik kaffer jou uit als je zo blijft praten!
- Hij kaffert zijn collega's regelmatig uit tijdens meetings.
- Wij kafferen de slechte service van dit restaurant altijd uit.
- Jullie kafferen elkaar constant uit op school.
- De leerlingen kafferen de leraar uit omdat hij te streng is.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitkafferen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, kafferde ik mijn broer regelmatig uit.
- Hij kafferde vroeger altijd zijn vrienden uit tijdens het voetballen.
- Wij kafferden de buurman uit omdat hij altijd zo luidruchtig was.
- Jullie kafferden elkaar regelmatig uit toen jullie nog kleine kinderen waren.
- De leerlingen kafferden de oude leraar uit vanwege zijn saaie lessen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitkafferen with some of the pronouns.
- Ik heb jou vorige week flink uitgekafferd.
- Hij heeft zijn collega gisteren hevig uitgekafferd.
- Wij hebben de slechte service van dit restaurant al vaak uitgekafferd.
- Jullie hebben elkaar al meerdere keren uitgekafferd op school.
- De leerlingen hebben de leraar uitgekafferd omdat hij te streng was.