samenscholen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | school samen | schoolde samen | heb samengeschoold |
jij, je, u | schoolt samen | schoolde samen | hebt samengeschoold |
hij, zij, het | schoolt samen | schoolde samen | heeft samengeschoold |
wij | scholen samen | schoolden samen | hebben samengeschoold |
jullie | scholen samen | schoolden samen | hebben samengeschoold |
zij, ze | scholen samen | schoolden samen | hebben samengeschoold |
PresensBeta
Example presens sentences for Samenscholen with some of the pronouns.
- De studenten scholen samen om te discussiƫren.
- Wij scholen samen voor de manifestatie.
- Jullie scholen samen om te studeren.
- De kinderen scholen samen in het park.
- Ik schol samen met mijn vrienden op vrijdagavond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Samenscholen with some of the pronouns.
- Vroeger schoolden we samen in de buurt.
- Toen ik jong was, schuilden we altijd samen in het clubhuis.
- Tijdens de oorlog schuilden de mensen samen in de kelder.
- Elke zomer schuilden we samen op het strand.
- Gisteren schuilden we samen voor de regen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Samenscholen with some of the pronouns.
- De activisten hebben samengeschoold voor de demonstratie.
- Hij heeft zich bij de groep samengeschoold.
- Wij zijn gisteren samen op school geschoold.
- Hebben jullie ooit eerder samen geschoold?
- Zij heeft vorige week met haar collega's samengeschoold.