kaden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kaad | kaadde | heb gekaad |
jij, je, u | kaadt | kaadde | hebt gekaad |
hij, zij, het | kaadt | kaadde | heeft gekaad |
wij | kaden | kaadden | hebben gekaad |
jullie | kaden | kaadden | hebben gekaad |
zij, ze | kaden | kaadden | hebben gekaad |
PresensBeta
Example presens sentences for Kaden with some of the pronouns.
- Ik kader mijn foto's in.
- Jij kadert je diploma in.
- Hij/Zij kadert de gebeurtenis in.
- Wij kaderen onze doelen in.
- Jullie kaderen de tekst in.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kaden with some of the pronouns.
- Ik kaderde mijn foto's in.
- Jij kaderde je diploma in.
- Hij/Zij kaderde de gebeurtenis in.
- Wij kaderden onze doelen in.
- Jullie kaderden de tekst in.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kaden with some of the pronouns.
- Ik heb mijn foto's ingekaderd.
- Jij hebt je diploma ingekaderd.
- Hij/Zij heeft de gebeurtenis ingekaderd.
- Wij hebben onze doelen ingekaderd.
- Jullie hebben de tekst ingekaderd.