giechelen

Conjugations List of Giechelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgiechelgiecheldeheb gegiecheld
jij, je, ugiecheltgiecheldehebt gegiecheld
hij, zij, hetgiecheltgiecheldeheeft gegiecheld
wijgiechelengiecheldenhebben gegiecheld
julliegiechelengiecheldenhebben gegiecheld
zij, zegiechelengiecheldenhebben gegiecheld

Presens
Beta

Example presens sentences for Giechelen with some of the pronouns.

  • Ik giechel altijd als ik een grappige film zie.
  • Mijn vriendin giechelt vaak om mijn slechte moppen.
  • Wij giechelen tijdens de pauzes op het werk.
  • De kinderen giechelen wanneer ze verstoppertje spelen.
  • Jij giechelt zenuwachtig als je voor een grote groep moet spreken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Giechelen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, giechelde ik vaak met mijn beste vriendin.
  • Ze giechelden stilletjes in de klas tijdens de les.
  • Hij giechelde elke keer als hij verlegen was.
  • Vroeger giechelden we veel tijdens logeerpartijtjes.
  • Jullie giechelden onophoudelijk tijdens de comedyshow.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Giechelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gegiecheld toen ik die komische show zag.
  • Zij hebben gegiecheld om de grappen van de cabaretier.
  • Hij is gegiecheld tijdens de hele film.
  • We zijn gegiecheld toen we de gekke foto's zagen.
  • Jullie hebben gegiecheld terwijl jullie het nieuws hoorden.