schoeien

Conjugations List of Schoeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschoeischoeideheb geschoeid
jij, je, uschoeitschoeidehebt geschoeid
hij, zij, hetschoeitschoeideheeft geschoeid
wijschoeienschoeidenhebben geschoeid
jullieschoeienschoeidenhebben geschoeid
zij, zeschoeienschoeidenhebben geschoeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Schoeien with some of the pronouns.

  • Ik schoei de paarden in de stal.
  • Jij schoeit je schoenen met zorg.
  • Hij schoeit de klanten met nieuwe schoenen.
  • Wij schoeien de kinderen voor de winter.
  • Zij schoeien de koeien op de boerderij.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schoeien with some of the pronouns.

  • Vroeger schoeide ik mijn eigen schoenen.
  • Toen jij jong was, schoeide je poppen met kleine schoentjes.
  • Hij schoeide vroeger paarden bij de manege.
  • Wij schoeiden elke zomer onze sandalen.
  • Als kind schoeiden zij hun knuffels met fantasievolle schoentjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schoeien with some of the pronouns.

  • Ik heb de paarden in de stal geschoeid.
  • Jij hebt je schoenen met zorg geschoeid.
  • Hij heeft de klanten met nieuwe schoenen geschoeid.
  • Wij hebben de kinderen voor de winter geschoeid.
  • Zij hebben de koeien op de boerderij geschoeid.