spuiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spuit | spoot | heb gespoten |
jij, je, u | spuit | spoot | hebt gespoten |
hij, zij, het | spuit | spoot | heeft gespoten |
wij | spuiten | spoten | hebben gespoten |
jullie | spuiten | spoten | hebben gespoten |
zij, ze | spuiten | spoten | hebben gespoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Spuiten with some of the pronouns.
- Ik spuit de planten elke dag met water.
- Hij spuit graffiti op de muur.
- Wij spuiten verf op het meubilair.
- Jullie spuiten de banden van de fietsen op.
- De brandweerman spuit water op het brandende gebouw.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spuiten with some of the pronouns.
- Vroeger spoten we altijd water op de planten.
- Hij spoot vaak graffiti op de muur toen hij jong was.
- Wij spoten regelmatig verf op het meubilair.
- Jullie spoten de banden van de fietsen elke zomer.
- De brandweerman spoot water op het brandende gebouw terwijl iedereen toekeek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spuiten with some of the pronouns.
- Ik heb de planten vandaag al gespoten.
- Hij heeft gisteren graffiti op de muur gespoten.
- Wij hebben het meubilair eerder deze week gespoten.
- Jullie hebben de banden van de fietsen net gespoten.
- De brandweerman heeft water op het brandende gebouw gespoten.