afwinden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wind af | wond af | heb afgewonden |
jij, je, u | windt af | wond af | hebt afgewonden |
hij, zij, het | windt af | wond af | heeft afgewonden |
wij | winden af | wonden af | hebben afgewonden |
jullie | winden af | wonden af | hebben afgewonden |
zij, ze | winden af | wonden af | hebben afgewonden |
PresensBeta
Example presens sentences for Afwinden with some of the pronouns.
- Ik wind me af na een lange dag werken.
- Jij windt je af met muziek luisteren.
- Hij/zij/het windt zich af door te sporten.
- Wij winden ons af in het weekend.
- Zij winden zich af tijdens yogalessen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afwinden with some of the pronouns.
- Ik wond me af toen ik thuiskwam.
- Jij wond je af terwijl je tv keek.
- Hij/zij/het wond zich af voordat hij/zij ging slapen.
- Wij wonden ons af na het eten.
- Zij wonden zich af na een lange wandeling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afwinden with some of the pronouns.
- Ik heb me afgevonden voordat ik naar bed ging.
- Jij hebt je afgevonden na het lezen van een boek.
- Hij/zij/het heeft zich afgevonden na een stressvolle dag.
- Wij hebben ons afgevonden op vakantie.
- Zij hebben zich afgevonden tijdens de meditatiesessie.