afstelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | steel af | stal af | heb afgestolen |
jij, je, u | steelt af | stal af | hebt afgestolen |
hij, zij, het | steelt af | stal af | heeft afgestolen |
wij | stelen af | stalen af | hebben afgestolen |
jullie | stelen af | stalen af | hebben afgestolen |
zij, ze | stelen af | stalen af | hebben afgestolen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afstelen with some of the pronouns.
- Ik stel de televisie af voordat ik ga kijken.
- Jij stelt de radio af op je favoriete zender.
- Hij stelt de klok af zodat hij gelijk loopt.
- Wij stellen de camera's af voor het fotoshoot.
- Zij stellen de instrumenten af voor het concert.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afstelen with some of the pronouns.
- Vroeger stelde ik de televisie altijd verkeerd af.
- Toen stelde jij de radio niet goed af en was er ruis.
- Hij stelde de klok vaak bij omdat hij snel liep.
- Wij stelden de camera's telkens opnieuw af voor elk shot.
- Zij stelden de instrumenten zorgvuldig af voor elk optreden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afstelen with some of the pronouns.
- Ik heb de televisie afgesteld voordat ik ging kijken.
- Jij hebt de radio afgesteld op je favoriete zender.
- Hij heeft de klok afgesteld zodat hij gelijk liep.
- Wij hebben de camera's afgesteld voor het fotoshoot.
- Zij hebben de instrumenten afgesteld voor het concert.