fosforesceren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fosforesceer | fosforesceerde | heb gefosforesceerd |
jij, je, u | fosforesceert | fosforesceerde | hebt gefosforesceerd |
hij, zij, het | fosforesceert | fosforesceerde | heeft gefosforesceerd |
wij | fosforesceren | fosforesceerden | hebben gefosforesceerd |
jullie | fosforesceren | fosforesceerden | hebben gefosforesceerd |
zij, ze | fosforesceren | fosforesceerden | hebben gefosforesceerd |
Presens
Example presens sentences for Fosforesceren with some of the pronouns.
- Deze bloemen fosforesceren 's nachts.
- Hij fosforesceert in het donker.
- Wij fosforesceren regelmatig tijdens onze nachtelijke wandelingen.
- Jullie fosforesceren prachtig in het maanlicht.
- De lampen fosforesceren fel in de duisternis.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Fosforesceren with some of the pronouns.
- Vroeger fosforesceerde ik veel tijdens mijn kampeertrips.
- Hij fosforesceerde altijd als hij blij was.
- Wij fosforesceerden vroeger in dezelfde tuin.
- Jullie fosforesceerden vaak samen met jullie vrienden.
- De bloemen fosforesceerden elke zomer prachtig.
Perfectum
Example perfectum sentences for Fosforesceren with some of the pronouns.
- Ik heb gefosforesceerd tijdens het concert.
- Hij heeft gisteravond fosforesceerd.
- Wij hebben al vaak gefosforesceerd op deze plek.
- Jullie hebben tot laat in de nacht gefosforesceerd.
- De lichten hebben de hele avond gefosforesceerd.