afzwaaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwaai af | zwaaide af | ben afgezwaaid |
jij, je, u | zwaait af | zwaaide af | bent afgezwaaid |
hij, zij, het | zwaait af | zwaaide af | is afgezwaaid |
wij | zwaaien af | zwaaiden af | zijn afgezwaaid |
jullie | zwaaien af | zwaaiden af | zijn afgezwaaid |
zij, ze | zwaaien af | zwaaiden af | zijn afgezwaaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Afzwaaien with some of the pronouns.
- Ik zwaai af na mijn laatste werkdag.
- Jij zwaait af op het einde van de maand.
- Hij of zij zwaait af na jarenlange dienst.
- Wij zwaaien af met een feestje.
- Jullie zwaaien af en beginnen aan een nieuw avontuur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afzwaaien with some of the pronouns.
- Vroeger zwaaiden wij af met een handdruk.
- Als kind zwaaide ik altijd af voordat ik naar school ging.
- Tijdens de ceremonie zwaaiden ze af met veel emotie.
- Wanneer de klok zes uur sloeg, zwaaiden ze af.
- In die tijd zwaaide men pas af na veertig dienstjaren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afzwaaien with some of the pronouns.
- Ik ben afgezwaaid na vijftien jaar in dienst.
- Jij bent afgzwaaid na het behalen van je diploma.
- Hij of zij is afgezwaaid als officier bij de marine.
- Wij zijn afgezwaaid na een succesvolle carrière.
- Jullie zijn afgezwaaid en genieten nu van je pensioen.