afruien

Conjugations List of Afruien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrui afruide afheb afgeruid
jij, je, uruit afruide afhebt afgeruid
hij, zij, hetruit afruide afheeft afgeruid
wijruien afruiden afhebben afgeruid
jullieruien afruiden afhebben afgeruid
zij, zeruien afruiden afhebben afgeruid

Presens
Beta

Example presens sentences for Afruien with some of the pronouns.

  • Ik ruim af na het eten.
  • Jij ruimt af na het avondeten.
  • Hij/Zij ruimt af na het ontbijt.
  • Wij ruimen af na de lunch.
  • Zij ruimen af na het diner.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afruien with some of the pronouns.

  • Ik ruimde af na het eten.
  • Jij ruimde af na het avondeten.
  • Hij/Zij ruimde af na het ontbijt.
  • Wij ruimden af na de lunch.
  • Zij ruimden af na het diner.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afruien with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeruimd na het eten.
  • Jij hebt afgeruimd na het avondeten.
  • Hij/Zij heeft afgeruimd na het ontbijt.
  • Wij hebben afgeruimd na de lunch.
  • Zij hebben afgeruimd na het diner.