krenten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | krent | krentte | heb gekrent |
jij, je, u | krent | krentte | hebt gekrent |
hij, zij, het | krent | krentte | heeft gekrent |
wij | krenten | krentten | hebben gekrent |
jullie | krenten | krentten | hebben gekrent |
zij, ze | krenten | krentten | hebben gekrent |
PresensBeta
Example presens sentences for Krenten with some of the pronouns.
- Ik krent krentenbrood voor het ontbijt.
- Jij krent de rozijnen voor de appeltaart.
- Hij krent de krenten zorgvuldig.
- Wij krenten samen in de keuken.
- Zij krenten de krentenbollen met liefde.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Krenten with some of the pronouns.
- Vroeger krentte ik altijd de rozijnen zelf.
- Toen ik jong was, krentte ik vaak de krenten voor het brood.
- Hij krentte vroeger de krentenbollen elke zondagochtend.
- Wij krentten samen de rozijnen voor het taartdeeg.
- Zij krentten de krenten tot in de late uurtjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Krenten with some of the pronouns.
- Ik heb de krenten gekrent voordat ik ze aan het beslag toevoegde.
- Jij hebt de rozijnen gekrent voordat je ze door het deeg mengde.
- Hij heeft de krenten goed gekrent voor het bakken.
- Wij hebben samen de krenten gekrent voor het recept.
- Zij hebben de krentenbollen zorgvuldig gekrent voor de verkoop.