afschatten

Conjugations List of Afschatten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschat afschatte afheb afgeschat
jij, je, uschat afschatte afhebt afgeschat
hij, zij, hetschat afschatte afheeft afgeschat
wijschatten afschatten afhebben afgeschat
jullieschatten afschatten afhebben afgeschat
zij, zeschatten afschatten afhebben afgeschat

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschatten with some of the pronouns.

  • Ik schat de kosten van het project elke maand in.
  • Jij schat de afstand tussen de steden verkeerd in.
  • Hij schat de waarde van de schilderijen hoog in.
  • Zij schatten de tijd die het kost om de opdracht af te ronden realistisch in.
  • We schatten de hoeveelheid benodigde materialen nauwkeurig in.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschatten with some of the pronouns.

  • Vroeger schatte ik altijd de afstand tussen de steden verkeerd in.
  • Toen hij jong was, schatte hij de waarde van oude munten laag in.
  • In die periode schatten we de omvang van het probleem veel te klein in.
  • Vroeger schatte ze de tijd die het kostte om een boek te lezen altijd verkeerd in.
  • Als kind schatten we de afmetingen van objecten vaak foutief in.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschatten with some of the pronouns.

  • Ik heb de prijs van het huis correct ingeschat.
  • Jij hebt de gevolgen van je acties verkeerd ingeschat.
  • Hij heeft de moeilijkheden onderschat bij het afronden van zijn scriptie.
  • Zij hebben de risico's van het investeren in cryptocurrencies juist ingeschat.
  • We hebben de impact van de nieuwe wetgeving goed ingeschat.