aanvlechten

Conjugations List of Aanvlechten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvlecht aanvlechtte aan;vlocht aanheb aangevlochten
jij, je, uvlecht aanvlechtte aan;vlocht aanhebt aangevlochten
hij, zij, hetvlecht aanvlechtte aan;vlocht aanheeft aangevlochten
wijvlechten aanvlechtten aan;vlochten aanhebben aangevlochten
jullievlechten aanvlechtten aan;vlochten aanhebben aangevlochten
zij, zevlechten aanvlechtten aan;vlochten aanhebben aangevlochten

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanvlechten with some of the pronouns.

  • Ik vlecht de bloemen aan elkaar.
  • Jij vlecht het touw in elkaar.
  • Hij/Zij vlecht de takken stevig vast.
  • Wij vlechten een mandje van riet.
  • Zij vlechten de draden tot een tapijt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanvlechten with some of the pronouns.

  • Ik vlocht de bloemen aan elkaar.
  • Jij vlocht het touw in elkaar.
  • Hij/Zij vlocht de takken stevig vast.
  • Wij vlochten een mandje van riet.
  • Zij vlochten de draden tot een tapijt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanvlechten with some of the pronouns.

  • Ik heb de bloemen aan elkaar gevlochten.
  • Jij hebt het touw in elkaar gevlochten.
  • Hij/Zij heeft de takken stevig vastgevlochten.
  • Wij hebben een mandje van riet gevlochten.
  • Zij hebben de draden tot een tapijt gevlochten.