kronen

Conjugations List of Kronen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkroonkroondeheb gekroond
jij, je, ukroontkroondehebt gekroond
hij, zij, hetkroontkroondeheeft gekroond
wijkronenkroondenhebben gekroond
julliekronenkroondenhebben gekroond
zij, zekronenkroondenhebben gekroond

Presens
Beta

Example presens sentences for Kronen with some of the pronouns.

  • Ik kroon de winnaar van het toernooi.
  • Jij kroont jezelf tot koning van het feest.
  • Hij/Zij kroont de jarige met een prachtige kroon.
  • Wij kronen onze prestaties met een glas champagne.
  • Jullie kronen de beste student van de klas.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kronen with some of the pronouns.

  • Ik kroonde de winnaar van het toernooi.
  • Jij kroonde jezelf tot koning van het feest.
  • Hij/Zij kroonde de jarige met een prachtige kroon.
  • Wij kroonden onze prestaties met een glas champagne.
  • Jullie kroonden de beste student van de klas.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kronen with some of the pronouns.

  • Ik heb de winnaar van het toernooi gekroond.
  • Jij hebt jezelf tot koning van het feest gekroond.
  • Hij/Zij heeft de jarige met een prachtige kroon gekroond.
  • Wij hebben onze prestaties met een glas champagne gekroond.
  • Jullie hebben de beste student van de klas gekroond.