afsnuffelen

Conjugations List of Afsnuffelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnuffel afsnuffelde afheb afgesnuffeld
jij, je, usnuffelt afsnuffelde afhebt afgesnuffeld
hij, zij, hetsnuffelt afsnuffelde afheeft afgesnuffeld
wijsnuffelen afsnuffelden afhebben afgesnuffeld
julliesnuffelen afsnuffelden afhebben afgesnuffeld
zij, zesnuffelen afsnuffelden afhebben afgesnuffeld

Presens

Example presens sentences for Afsnuffelen with some of the pronouns.

  • Ik snuffel de boeken af in de bibliotheek.
  • Jij snuffelt aan de bloemen in de tuin.
  • Hij snuffelt rond in de rommelmarkt.
  • Zij snuffelen in de oude kisten op zolder.
  • Wij snuffelen tussen de papieren op het bureau.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afsnuffelen with some of the pronouns.

  • Vroeger snuffelde ik de boeken af in de bibliotheek.
  • Vroeger snuffelde jij aan de bloemen in de tuin.
  • Vroeger snuffelde hij rond op de rommelmarkt.
  • Vroeger snuffelden zij in de oude kisten op zolder.
  • Vroeger snuffelden wij tussen de papieren op het bureau.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afsnuffelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken in de bibliotheek afgesnuffeld.
  • Jij hebt aan de bloemen in de tuin gesnuffeld.
  • Hij heeft rondgesnuffeld op de rommelmarkt.
  • Zij hebben in de oude kisten op zolder gesnuffeld.
  • Wij hebben tussen de papieren op het bureau gesnuffeld.