bekappen

Conjugations List of Bekappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbekapbekapteheb bekapt
jij, je, ubekaptbekaptehebt bekapt
hij, zij, hetbekaptbekapteheeft bekapt
wijbekappenbekaptenhebben bekapt
julliebekappenbekaptenhebben bekapt
zij, zebekappenbekaptenhebben bekapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Bekappen with some of the pronouns.

  • Ik bekapt de paarden regelmatig.
  • Jij bekapt de pony's elke maand.
  • Hij/Zij bekapt de hoeven van de koeien vakkundig.
  • Wij bekappen de geiten in het voorjaar.
  • Zij bekappen de schapen met veel zorg.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bekappen with some of the pronouns.

  • Vroeger bekapte ik vaak de paarden.
  • Toen jij nog hier woonde, bekapte je altijd de pony's.
  • Hij/Zij bekapte vroeger de hoeven van de koeien zelf.
  • Wij bekapten elk jaar de geiten in de herfst.
  • Zij bekapten vroeger de schapen samen met hun opa.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bekappen with some of the pronouns.

  • Ik heb de paarden net bekapt.
  • Jij hebt de pony's al eerder bekapt.
  • Hij/Zij heeft de hoeven van de koeien gisteren bekapt.
  • Wij hebben de geiten afgelopen week bekapt.
  • Zij hebben de schapen onlangs bekapt.