scherpen

Conjugations List of Scherpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikscherpscherpteheb gescherpt
jij, je, uscherptscherptehebt gescherpt
hij, zij, hetscherptscherpteheeft gescherpt
wijscherpenscherptenhebben gescherpt
julliescherpenscherptenhebben gescherpt
zij, zescherpenscherptenhebben gescherpt

Presens
Beta

Example presens sentences for Scherpen with some of the pronouns.

  • Ik scherp mijn potlood met een mes.
  • Zij scherpt haar messen voordat ze gaat koken.
  • Wij scherpen de zaag voor het klussen.
  • Jullie scherpen je stemmen voor het optreden.
  • De slager scherpt zijn messen elke ochtend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Scherpen with some of the pronouns.

  • Vroeger scherpte ik mijn messen met een slijpsteen.
  • Toen ik jong was, scherpte mijn vader mijn potloden.
  • In die tijd werden de gereedschappen met de hand gescherpt.
  • Hij scherpte regelmatig zijn scheermes met een leren riem.
  • Als kind scherpte ik altijd mijn schaatsen voordat ik ging schaatsen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Scherpen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn schaar gescherpt voor het knippen.
  • Hij heeft zijn beitel gescherpt voor het houtsnijwerk.
  • We hebben de messen in de keuken gescherpt.
  • Jullie hebben je pennen gescherpt voor het examen.
  • De kleermaker heeft zijn naalden gescherpt voor het naaien.