hernemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | herneem | hernam | heb hernomen |
jij, je, u | herneemt | hernam | hebt hernomen |
hij, zij, het | herneemt | hernam | heeft hernomen |
wij | hernemen | hernamen | hebben hernomen |
jullie | hernemen | hernamen | hebben hernomen |
zij, ze | hernemen | hernamen | hebben hernomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Hernemen with some of the pronouns.
- Ik hernemen de taak elke ochtend.
- Jij hernemen je verantwoordelijkheden goed.
- Hij/zij/het hernemen de lesstof snel.
- Wij hernemen de oefeningen grondig.
- Jullie hernemen de stof in groepjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hernemen with some of the pronouns.
- Ik hernam de taak elke ochtend toen ik nog op school zat.
- Jij hernam je verantwoordelijkheden goed tijdens die periode.
- Hij/zij/het hernam de lesstof snel in het vorige hoofdstuk.
- Wij hernamen de oefeningen grondig tijdens de repetitieweek.
- Jullie hernamen de stof in groepjes gedurende het hele semester.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hernemen with some of the pronouns.
- Ik heb de taak hernomen na mijn vakantie.
- Jij hebt je verantwoordelijkheden goed hernomen.
- Hij/zij/het heeft de lesstof snel hernomen.
- Wij hebben de oefeningen grondig hernomen.
- Jullie hebben de stof in groepjes hernomen.