uitfoeteren

Conjugations List of Uitfoeteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfoeter uitfoeterde uitheb uitgefoeterd
jij, je, ufoetert uitfoeterde uithebt uitgefoeterd
hij, zij, hetfoetert uitfoeterde uitheeft uitgefoeterd
wijfoeteren uitfoeterden uithebben uitgefoeterd
julliefoeteren uitfoeterden uithebben uitgefoeterd
zij, zefoeteren uitfoeterden uithebben uitgefoeterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitfoeteren with some of the pronouns.

  • Ik foeter uit op het slechte gedrag van de leerlingen.
  • Jij foetert uit wanneer je gefrustreerd bent.
  • Hij/Zij/Het foetert uit als iets niet gaat zoals gepland.
  • Wij foeteren uit over de service in dit restaurant.
  • Jullie foeteren uit op elkaar tijdens ruzies.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitfoeteren with some of the pronouns.

  • Ik foeterde uit toen ik de rommel in de klas zag.
  • Jij foeterde uit terwijl je je presentatie aan het geven was.
  • Hij/Zij/Het foeterde uit telkens als hij zijn huiswerk vergat.
  • Wij foeterden uit over de luidruchtige buren.
  • Jullie foeterden uit tijdens de lange autorit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitfoeteren with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgefoeterd toen ik zag wat er was gebeurd.
  • Jij hebt uitgefoeterd nadat je te horen kreeg dat je was gezakt.
  • Hij/Zij/Het heeft uitgefoeterd sinds hij het nieuws heeft gehoord.
  • Wij hebben uitgefoeterd over de vertraging van de trein.
  • Jullie hebben uitgefoeterd omdat jullie favoriete team heeft verloren.