uitslaan

Conjugations List of Uitslaan.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksla uitsloeg uitheb uitgeslagen
jij, je, uslaat uitsloeg uithebt uitgeslagen
hij, zij, hetslaat uitsloeg uitheeft uitgeslagen
wijslaan uitsloegen uithebben uitgeslagen
jullieslaan uitsloegen uithebben uitgeslagen
zij, zeslaan uitsloegen uithebben uitgeslagen

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitslaan with some of the pronouns.

  • Ik sla uitslaap wanneer ik de kans krijg.
  • Jij slaat uitslaat als je boos bent.
  • Hij slaat uitslaat voordat hij naar bed gaat.
  • Wij slaan uitslaan wanneer we een lange dag hebben gehad.
  • Zij slaan uitslaan om hun frustratie te uiten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitslaan with some of the pronouns.

  • Ik sloeg uitslaan altijd over als ik haast had.
  • Jij sloeg uitslaan uit frustratie.
  • Hij sloeg uitslaan elke ochtend voordat hij naar school ging.
  • Wij sloegen uitslaan vaak tijdens de training.
  • Zij sloegen uitslaan met volle kracht op de bal.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitslaan with some of the pronouns.

  • Ik heb uitslaan geslagen toen ik mijn wekker niet hoorde.
  • Jij hebt uitslaan geslagen tijdens het gevecht.
  • Hij heeft uitslaan geslagen om zijn woede te uiten.
  • Wij hebben uitslaan geslagen in het spel vanavond.
  • Zij hebben uitslaan geslagen op de trommel tijdens het concert.