meieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | meier | meierde | heb gemeierd |
jij, je, u | meiert | meierde | hebt gemeierd |
hij, zij, het | meiert | meierde | heeft gemeierd |
wij | meieren | meierden | hebben gemeierd |
jullie | meieren | meierden | hebben gemeierd |
zij, ze | meieren | meierden | hebben gemeierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Meieren with some of the pronouns.
- Ik meier vandaag in de tuin.
- Jij meiert graag op zaterdagochtend.
- Hij/zij/meier meiert altijd met plezier.
- Wij meieren samen tijdens de vakantie.
- Jullie meieren regelmatig in het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meieren with some of the pronouns.
- Vroeger meierde ik vaak in deze buurt.
- Toen ik jonger was, meierde ik elke dag.
- Hij/zij/meierde regelmatig in dat park.
- Wij meierden altijd met onze vrienden.
- Jullie meierden vroeger in die speeltuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meieren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gemeierd op het strand.
- Jij hebt al vaak gemeierd in dit meer.
- Hij/zij/heeft vanochtend gemeierd in het bos.
- Wij hebben vorige week gemeierd in de bergen.
- Jullie hebben veel gemeierd tijdens de zomervakantie.