keutelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | keutel | keutelde | heb gekeuteld |
jij, je, u | keutelt | keutelde | hebt gekeuteld |
hij, zij, het | keutelt | keutelde | heeft gekeuteld |
wij | keutelen | keutelden | hebben gekeuteld |
jullie | keutelen | keutelden | hebben gekeuteld |
zij, ze | keutelen | keutelden | hebben gekeuteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Keutelen with some of the pronouns.
- Ik keutel regelmatig met mijn vrienden in de kroeg.
- Jij keutelt altijd over onbelangrijke zaken.
- Hij keutelt graag tijdens vergaderingen.
- Zij keutelen vaak over hun problemen.
- Wij keutelen gezellig in de tuin op zondagmiddag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Keutelen with some of the pronouns.
- Vroeger keutelde ik urenlang met mijn speelgoed.
- Toen ik jong was, keutelde ik altijd met mijn broers en zussen.
- Hij keutelde vroeger vaak in zijn eentje op zijn kamer.
- Zij keutelden als kind altijd in de achtertuin.
- Wij keutelden regelmatig tijdens lange autoritten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Keutelen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een uur zitten keutelen met mijn buurman.
- Jij bent al lang aan het keutelen geweest met dat probleem.
- Hij heeft veel tijd verspild door te keutelen met zijn project.
- Zij is vorige week flink aan het keutelen geweest in haar nieuwe huis.
- Wij hebben vandaag lekker gekeuteld in het park.