afknagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knaag af | knaagde af | heb afgeknaagd |
jij, je, u | knaagt af | knaagde af | hebt afgeknaagd |
hij, zij, het | knaagt af | knaagde af | heeft afgeknaagd |
wij | knagen af | knaagden af | hebben afgeknaagd |
jullie | knagen af | knaagden af | hebben afgeknaagd |
zij, ze | knagen af | knaagden af | hebben afgeknaagd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afknagen with some of the pronouns.
- Ik knaag aan mijn nagels.
- Hij knaagt aan zijn pen.
- Zij knagen aan het probleem.
- We knagen aan onze lunch.
- Jullie knagen aan de kaas.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afknagen with some of the pronouns.
- Ik knaagde aan mijn nagels.
- Hij knaagde aan zijn pen.
- Zij knaagden aan het probleem.
- We knaagden aan onze lunch.
- Jullie knaagden aan de kaas.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afknagen with some of the pronouns.
- Ik heb aan mijn nagels geknaagd.
- Hij heeft aan zijn pen geknaagd.
- Zij hebben aan het probleem geknaagd.
- We hebben aan onze lunch geknaagd.
- Jullie hebben aan de kaas geknaagd.