uitbroeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | broei uit | broeide uit | heb uitgebroeid |
jij, je, u | broeit uit | broeide uit | hebt uitgebroeid |
hij, zij, het | broeit uit | broeide uit | heeft uitgebroeid |
wij | broeien uit | broeiden uit | hebben uitgebroeid |
jullie | broeien uit | broeiden uit | hebben uitgebroeid |
zij, ze | broeien uit | broeiden uit | hebben uitgebroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitbroeien with some of the pronouns.
- De eieren broeien uit in de warme broedkast.
- Ik broei de eieren uit om kuikentjes te krijgen.
- Jij broeit de eieren uit met veel geduld.
- Hij broeit de eieren uit tot ze kleine vogeltjes worden.
- Wij broeien de eieren uit om nieuwe leden voor onze vogelvereniging te krijgen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitbroeien with some of the pronouns.
- Vroeger broedde ik de eieren uit in mijn oude broedmachine.
- Toen ik jong was, broedde ik de eieren uit in de achtertuin.
- Hij broedde de eieren uit terwijl hij vol spanning toekeek.
- In die tijd broedden we de eieren uit om de lokale vogelpopulatie te vergroten.
- Ze broedden de eieren uit en hadden altijd veel plezier bij het zien van de pasgeboren kuikentjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitbroeien with some of the pronouns.
- Ik heb de eieren uitgebroeid en nu hebben we schattige kuikentjes.
- Jullie hebben de eieren uitgebroeid en nu zijn er jonge vogels in het nest.
- Hij heeft de eieren uitgebroeid en nu zijn er kleine kuikentjes.
- Zij heeft de eieren uitgebroeid en nu zijn er kleurrijke vogeltjes in de volière.
- We hebben de eieren uitgebroeid en nu hebben we een heleboel babyvogels.