begaffelen

Conjugations List of Begaffelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbegaffelbegaffeldeheb begaffeld
jij, je, ubegaffeltbegaffeldehebt begaffeld
hij, zij, hetbegaffeltbegaffeldeheeft begaffeld
wijbegaffelenbegaffeldenhebben begaffeld
julliebegaffelenbegaffeldenhebben begaffeld
zij, zebegaffelenbegaffeldenhebben begaffeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Begaffelen with some of the pronouns.

  • Ik begaffel de tafel met een kleed.
  • Jij begaffelt je vrienden altijd met grapjes.
  • Hij begaffelt zijn tegenstanders met slimme zetten.
  • Wij begaffelen de kamer met mooie decoraties.
  • Zij begaffelen de tuin met bloemen en planten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Begaffelen with some of the pronouns.

  • Ik begaffelde de tafel met een kleed.
  • Jij begaffelde je vrienden altijd met grapjes.
  • Hij begaffelde zijn tegenstanders met slimme zetten.
  • Wij begaffelden de kamer met mooie decoraties.
  • Zij begaffelden de tuin met bloemen en planten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Begaffelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de tafel begaffeld met een kleed.
  • Jij hebt je vrienden altijd begaffeld met grapjes.
  • Hij heeft zijn tegenstanders begaffeld met slimme zetten.
  • Wij hebben de kamer begaffeld met mooie decoraties.
  • Zij hebben de tuin begaffeld met bloemen en planten.