aaneenbinden

Conjugations List of Aaneenbinden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbind aaneenbond aaneenheb aaneengebonden
jij, je, ubindt aaneenbond aaneenhebt aaneengebonden
hij, zij, hetbindt aaneenbond aaneenheeft aaneengebonden
wijbinden aaneenbonden aaneenhebben aaneengebonden
julliebinden aaneenbonden aaneenhebben aaneengebonden
zij, zebinden aaneenbonden aaneenhebben aaneengebonden

Presens
Beta

Example presens sentences for Aaneenbinden with some of the pronouns.

  • Ik bind aaneen om een stevige knoop te maken.
  • Jij bindt aaneen voor de groep.
  • Hij/zij bindt aaneen met touw en lijm.
  • Wij binden aaneen om een gemeenschappelijk doel te bereiken.
  • Jullie binden aaneen voor de samenwerking.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aaneenbinden with some of the pronouns.

  • Ik bond aaneen om het geheel stevig te maken.
  • Jij bond aaneen met draad en naald.
  • Hij/zij bond aaneen voor de presentatie.
  • Wij bonden aaneen in de workshop.
  • Jullie bonden aaneen voor de wedstrijd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aaneenbinden with some of the pronouns.

  • Ik heb aaneengebonden om alles op zijn plaats te houden.
  • Jij hebt aaneengebonden voor een sterke verbinding.
  • Hij/zij heeft aaneengebonden met behulp van tape.
  • Wij hebben aaneengebonden voor extra stabiliteit.
  • Jullie hebben aaneengebonden als team.