afmetsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mets af | metste af | heb afgemetst |
jij, je, u | metst af | metste af | hebt afgemetst |
hij, zij, het | metst af | metste af | heeft afgemetst |
wij | metsen af | metsten af | hebben afgemetst |
jullie | metsen af | metsten af | hebben afgemetst |
zij, ze | metsen af | metsten af | hebben afgemetst |
PresensBeta
Example presens sentences for Afmetsen with some of the pronouns.
- Ik metsel af aan het einde van de dag.
- Jij metselt af voordat je naar huis gaat.
- Hij/zij metselt af na het voltooien van de klus.
- Wij metselen af bij het invallen van de schemering.
- Jullie metselen af op een regelmatige basis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afmetsen with some of the pronouns.
- Ik metselde af terwijl de vogels floten.
- Jij metselde af toen het begon te stormen.
- Hij/zij metselde af tijdens het luisteren naar muziek.
- Wij metselden af op een warme zomerdag.
- Jullie metselden af terwijl de kinderen speelden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afmetsen with some of the pronouns.
- Ik heb afgemetseld nadat ik klaar was met bouwen.
- Jij hebt afgemetseld toen de zon onderging.
- Hij/zij heeft afgemetseld na het bereiken van de gewenste hoogte.
- Wij hebben afgemetseld voordat het begon te regenen.
- Jullie hebben afgemetseld sinds jullie hier zijn.