verwonen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verwoon | verwoonde | heb verwoond |
jij, je, u | verwoont | verwoonde | hebt verwoond |
hij, zij, het | verwoont | verwoonde | heeft verwoond |
wij | verwonen | verwoonden | hebben verwoond |
jullie | verwonen | verwoonden | hebben verwoond |
zij, ze | verwonen | verwoonden | hebben verwoond |
PresensBeta
Example presens sentences for Verwonen with some of the pronouns.
- Ik verwoon een nieuw huis.
- Jij verwont de kamer mooi.
- Hij/Zij/Het verwont de tuin regelmatig.
- Wij verwonen het pand sinds vorig jaar.
- Jullie verwonen de zolderkamer samen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verwonen with some of the pronouns.
- Ik verwonde een oud huis.
- Jij verwondde de kamer vakkundig.
- Hij/Zij/Het verwondde de tuin altijd.
- Wij verwondden het pand jarenlang.
- Jullie verwondden de zolderkamer regelmatig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verwonen with some of the pronouns.
- Ik heb het huis verwoond.
- Jij hebt de kamer mooi verwond.
- Hij/Zij/Het heeft de tuin regelmatig verwond.
- Wij hebben het pand sinds vorig jaar verwond.
- Jullie hebben de zolderkamer samen verwond.