bevoelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bevoel | bevoelde | heb bevoeld |
jij, je, u | bevoelt | bevoelde | hebt bevoeld |
hij, zij, het | bevoelt | bevoelde | heeft bevoeld |
wij | bevoelen | bevoelden | hebben bevoeld |
jullie | bevoelen | bevoelden | hebben bevoeld |
zij, ze | bevoelen | bevoelden | hebben bevoeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Bevoelen with some of the pronouns.
- Ik bevoel de stof om te zien of het ruw is.
- Jij bevoelt de temperatuur van het water voordat je erin stapt.
- Hij bevoelt de structuur van de steen met zijn handen.
- Zij bevoelen de kwaliteit van de stoffen in de winkel.
- We bevoelen de zachtheid van het kussen voordat we het kopen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bevoelen with some of the pronouns.
- Vroeger bevoelde ik altijd de stoffen in de winkel.
- Toen ik klein was, bevoelde ik graag verschillende materialen.
- Tijdens mijn vakantie bevoelden we de oppervlakte van de rotsen aan het strand.
- Gisteren bevoelde hij de textuur van het papier in het boek.
- In die tijd bevoelde zij vaak de zachtheid van haar teddybeer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bevoelen with some of the pronouns.
- Ik heb de textuur van de stof bevoeld.
- Jij hebt de temperatuur van het water bevoeld voordat je erin stapte.
- Hij heeft de structuur van de steen met zijn handen bevoeld.
- Zij hebben de kwaliteit van de stoffen in de winkel bevoeld.
- We hebben de zachtheid van het kussen bevoeld voordat we het kochten.