meanderen

Conjugations List of Meanderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmeandermeanderdeheb gemeanderd
jij, je, umeandertmeanderdehebt gemeanderd
hij, zij, hetmeandertmeanderdeheeft gemeanderd
wijmeanderenmeanderdenhebben gemeanderd
julliemeanderenmeanderdenhebben gemeanderd
zij, zemeanderenmeanderdenhebben gemeanderd

Presens

Example presens sentences for Meanderen with some of the pronouns.

  • De rivier meandert rustig door het landschap.
  • Ik meander door de straten van de stad.
  • Jij meandert graag langs de kustlijn.
  • Hij meandert door het bos en geniet van de natuur.
  • Wij meanderen langs de smalle paden in het park.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Meanderen with some of the pronouns.

  • De rivier meanderde rustig door het landschap.
  • Ik meanderde door de straten van de stad.
  • Jij meanderde graag langs de kustlijn.
  • Hij meanderde door het bos en genoot van de natuur.
  • Wij meanderden langs de smalle paden in het park.

Perfectum

Example perfectum sentences for Meanderen with some of the pronouns.

  • De rivier heeft meanderend door het landschap gelopen.
  • Ik ben door de straten van de stad gemeanderd.
  • Jij bent graag langs de kustlijn gemeanderd.
  • Hij heeft door het bos gemeanderd en van de natuur genoten.
  • Wij zijn langs de smalle paden in het park gemeanderd.