opladen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | laad op | laadde op | heb opgeladen |
jij, je, u | laadt op | laadde op | hebt opgeladen |
hij, zij, het | laadt op | laadde op | heeft opgeladen |
wij | laden op | laadden op | hebben opgeladen |
jullie | laden op | laadden op | hebben opgeladen |
zij, ze | laden op | laadden op | hebben opgeladen |
PresensBeta
Example presens sentences for Opladen with some of the pronouns.
- Ik laad mijn telefoon op.
- Hij laadt zijn laptop op.
- Wij laden de batterijen op.
- Jij laadt je elektrische auto op.
- De monteur laadt de accu op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opladen with some of the pronouns.
- Ik laadde mijn telefoon op.
- Hij laadde zijn laptop op.
- Wij laadden de batterijen op.
- Jij laadde je elektrische auto op.
- De monteur laadde de accu op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opladen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn telefoon opgeladen.
- Hij heeft zijn laptop opgeladen.
- Wij hebben de batterijen opgeladen.
- Jij hebt je elektrische auto opgeladen.
- De monteur heeft de accu opgeladen.