naderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | nader | naderde | ben genaderd |
jij, je, u | nadert | naderde | bent genaderd |
hij, zij, het | nadert | naderde | is genaderd |
wij | naderen | naderden | zijn genaderd |
jullie | naderen | naderden | zijn genaderd |
zij, ze | naderen | naderden | zijn genaderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Naderen with some of the pronouns.
- Ik nadert de finishlijn.
- Jij nadert het einde van je opleiding.
- Hij nadert met grote snelheid.
- Zij nadert haar verjaardag met enthousiasme.
- Wij naderen de einddatum van het project.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Naderen with some of the pronouns.
- Ik naderde langzaam de finishlijn.
- Jij naderde voorzichtig het einde van je opleiding.
- Hij naderde met grote snelheid.
- Zij naderde haar verjaardag met veel spanning.
- Wij naderden de einddatum van het project stap voor stap.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Naderen with some of the pronouns.
- Ik ben de finishlijn genaderd.
- Jij hebt het einde van je opleiding genaderd.
- Hij is met grote snelheid genaderd.
- Zij heeft haar verjaardag met enthousiasme genaderd.
- Wij hebben de einddatum van het project genaderd.