afkrijgen

Conjugations List of Afkrijgen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkrijg afkreeg afheb afgekregen
jij, je, ukrijgt afkreeg afhebt afgekregen
hij, zij, hetkrijgt afkreeg afheeft afgekregen
wijkrijgen afkregen afhebben afgekregen
julliekrijgen afkregen afhebben afgekregen
zij, zekrijgen afkregen afhebben afgekregen

Presens
Beta

Example presens sentences for Afkrijgen with some of the pronouns.

  • Ik krijg het werk altijd op tijd af.
  • Jij krijgt de opdracht meestal niet af.
  • Hij krijgt zijn taken snel af.
  • Zij krijgt haar huiswerk nooit af.
  • We krijgen de klus samen af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afkrijgen with some of the pronouns.

  • Ik kreeg het werk vroeger altijd af.
  • Jij kreeg de opdracht vaak niet af.
  • Hij kreeg zijn taken toen snel af.
  • Zij kreeg haar huiswerk vroeger nooit af.
  • We kregen de klus samen altijd af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afkrijgen with some of the pronouns.

  • Ik heb het werk op tijd afgekregen.
  • Jij hebt de opdracht niet afgekregen.
  • Hij heeft zijn taken snel afgekregen.
  • Zij heeft haar huiswerk niet afgekregen.
  • We hebben de klus samen afgekregen.