epileren

Conjugations List of Epileren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikepileerepileerdeheb geƫpileerd
jij, je, uepileertepileerdehebt geƫpileerd
hij, zij, hetepileertepileerdeheeft geƫpileerd
wijepilerenepileerdenhebben geƫpileerd
jullieepilerenepileerdenhebben geƫpileerd
zij, zeepilerenepileerdenhebben geƫpileerd

Presens

Example presens sentences for Epileren with some of the pronouns.

  • Ik epileer mijn wenkbrauwen regelmatig.
  • Jij epileert je benen voor de zomer.
  • Hij/Zij epileert zijn/haar oksels voor een speciale gelegenheid.
  • Wij epileeren onze gezichtsharen met een pincet.
  • Jullie epileeren jullie bikinilijn voor de vakantie.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Epileren with some of the pronouns.

  • Vroeger epileerde ik mijn wenkbrauwen niet zo vaak.
  • Toen ik jong was, epileerde ik mijn benen niet regelmatig.
  • Hij/Zij epileerde zijn/haar oksels altijd voordat hij/zij een mouwloze jurk droeg.
  • Wij epileerden onze gezichtsharen met een scheermesje in het verleden.
  • Jullie epileerden jullie bikinilijn nooit toen we samen op vakantie gingen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Epileren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn wenkbrauwen geĆ«pileerd voordat ik naar het feest ging.
  • Jij hebt je benen geĆ«pileerd voordat je naar het strand ging.
  • Hij/Zij heeft zijn/haar oksels geĆ«pileerd om zich zelfverzekerd te voelen.
  • Wij hebben onze gezichtsharen geĆ«pileerd voor de fotoshoot.
  • Jullie hebben jullie bikinilijn geĆ«pileerd voor de zwembadparty.