uithameren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hamer uit | hamerde uit | heb uitgehamerd |
jij, je, u | hamert uit | hamerde uit | hebt uitgehamerd |
hij, zij, het | hamert uit | hamerde uit | heeft uitgehamerd |
wij | hameren uit | hamerden uit | hebben uitgehamerd |
jullie | hameren uit | hamerden uit | hebben uitgehamerd |
zij, ze | hameren uit | hamerden uit | hebben uitgehamerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uithameren with some of the pronouns.
- Ik uithamer.
- Jij uithamert.
- Hij/Zij uithamert.
- Wij uithameren.
- Jullie uithameren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uithameren with some of the pronouns.
- Ik uithamerde.
- Jij uithamerde.
- Hij/Zij uithamerde.
- Wij uithamerden.
- Jullie uithamerden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uithameren with some of the pronouns.
- Ik heb uitgehamerd.
- Jij hebt uitgehamerd.
- Hij/Zij heeft uitgehamerd.
- Wij hebben uitgehamerd.
- Jullie hebben uitgehamerd.