beteugelen

Conjugations List of Beteugelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbeteugelbeteugeldeheb beteugeld
jij, je, ubeteugeltbeteugeldehebt beteugeld
hij, zij, hetbeteugeltbeteugeldeheeft beteugeld
wijbeteugelenbeteugeldenhebben beteugeld
julliebeteugelenbeteugeldenhebben beteugeld
zij, zebeteugelenbeteugeldenhebben beteugeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Beteugelen with some of the pronouns.

  • Ik beteugel de situatie op school.
  • Jij beteugelt je woede goed.
  • Hij beteugelt zijn emoties tijdens het debat.
  • Wij beteugelen de chaos in het verkeer.
  • Zij beteugelen de criminaliteit in de stad.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Beteugelen with some of the pronouns.

  • Vroeger beteugelde ik mijn impulsen niet zo goed.
  • Toen jij jong was, beteugelde je je nieuwsgierigheid niet.
  • Hij beteugelde zijn angst niet tijdens de presentatie.
  • In die tijd beteugelden wij de problemen niet adequaat.
  • Zij beteugelden de opstand met harde hand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Beteugelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de situatie op school beteugeld.
  • Jij hebt je woede goed beteugeld.
  • Hij heeft zijn emoties tijdens het debat beteugeld.
  • Wij hebben de chaos in het verkeer beteugeld.
  • Zij hebben de criminaliteit in de stad beteugeld.