paren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | paar | paarde | heb gepaard |
jij, je, u | paart | paarde | hebt gepaard |
hij, zij, het | paart | paarde | heeft gepaard |
wij | paren | paarden | hebben gepaard |
jullie | paren | paarden | hebben gepaard |
zij, ze | paren | paarden | hebben gepaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Paren with some of the pronouns.
- Ik paar met mijn partner op de dansvloer.
- Jij paart graag verschillende wijnsoorten bij je maaltijd.
- Hij/Zij paart zijn/haar passie voor muziek en schilderkunst.
- Wij paren onze kennis van technologie met creatieve ideeën.
- Jullie paren vaak twee tegenovergestelde concepten in jullie debatten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Paren with some of the pronouns.
- Ik paarde vroeger met mijn partner op de dansvloer.
- Jij paarde graag verschillende wijnsoorten bij je maaltijd.
- Hij/Zij paarde zijn/haar passie voor muziek en schilderkunst.
- Wij paarden onze kennis van technologie met creatieve ideeën.
- Jullie paarden vaak twee tegenovergestelde concepten in jullie debatten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Paren with some of the pronouns.
- Ik heb met mijn partner gepaard op de dansvloer.
- Jij hebt graag verschillende wijnsoorten bij je maaltijd gepaard.
- Hij/Zij heeft zijn/haar passie voor muziek en schilderkunst gepaard.
- Wij hebben onze kennis van technologie met creatieve ideeën gepaard.
- Jullie hebben vaak twee tegenovergestelde concepten in jullie debatten gepaard.