zanten

Conjugations List of Zanten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzantzantteheb gezant
jij, je, uzantzanttehebt gezant
hij, zij, hetzantzantteheeft gezant
wijzantenzanttenhebben gezant
julliezantenzanttenhebben gezant
zij, zezantenzanttenhebben gezant

Presens

Example presens sentences for Zanten with some of the pronouns.

  • Ik zant regelmatig naar mijn vrienden.
  • Jij zant graag in de ochtend.
  • Hij zant altijd met volle overgave.
  • Wij zanten vaak op zondagochtend.
  • Zij zanten samen in het koor.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Zanten with some of the pronouns.

  • Ik zante vroeger elke dag naar school.
  • Jij zante lang geleden in dit gebied.
  • Hij zante als kind altijd in de tuin.
  • Wij zanten vroeger in hetzelfde team.
  • Zij zanten regelmatig tijdens hun reizen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Zanten with some of the pronouns.

  • Ik heb gezant naar mijn familie in het buitenland.
  • Jij bent gezant naar dat feestje gisteravond.
  • Hij is gezant naar een ver afgelegen eiland.
  • Wij hebben gezant voor hulp in de buurt.
  • Zij zijn gezant om te vieren.