afstuiten

Conjugations List of Afstuiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstuit afstuitte afben afgestuit
jij, je, ustuit afstuitte afbent afgestuit
hij, zij, hetstuit afstuitte afis afgestuit
wijstuiten afstuitten afzijn afgestuit
julliestuiten afstuitten afzijn afgestuit
zij, zestuiten afstuitten afzijn afgestuit

Presens
Beta

Example presens sentences for Afstuiten with some of the pronouns.

  • Ik stuit af op de harde realiteit.
  • Jij stuit af op een moeilijke uitdaging.
  • Hij/Zij stuit af op weerstand van zijn/haar collega's.
  • Wij stuiten af op onbegrip bij het publiek.
  • Jullie stuiten af op een gebrek aan medewerking.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afstuiten with some of the pronouns.

  • Ik stootte af op de harde realiteit.
  • Jij stootte af op een moeilijke uitdaging.
  • Hij/Zij stootte af op weerstand van zijn/haar collega's.
  • Wij stootten af op onbegrip bij het publiek.
  • Jullie stootten af op een gebrek aan medewerking.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afstuiten with some of the pronouns.

  • Ik ben afgestoten door de harde realiteit.
  • Jij bent afgestoten door een moeilijke uitdaging.
  • Hij/Zij is afgestoten door weerstand van zijn/haar collega's.
  • Wij zijn afgestoten door onbegrip bij het publiek.
  • Jullie zijn afgestoten door een gebrek aan medewerking.