optomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | toom op | toomde op | heb opgetoomd |
jij, je, u | toomt op | toomde op | hebt opgetoomd |
hij, zij, het | toomt op | toomde op | heeft opgetoomd |
wij | tomen op | toomden op | hebben opgetoomd |
jullie | tomen op | toomden op | hebben opgetoomd |
zij, ze | tomen op | toomden op | hebben opgetoomd |
PresensBeta
Example presens sentences for Optomen with some of the pronouns.
- Ik optoom vandaag de problemen.
- Jij optoomt altijd op tijd.
- Hij/Zij/Het optoomt elke ochtend yogalessen.
- Wij optomen graag na een lange werkdag.
- Jullie optomen vaak samen naar feestjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Optomen with some of the pronouns.
- Vroeger toomde ik altijd mijn fiets op.
- Jij toomde vroeger je kamer op.
- Hij/Zij/Het toomde als kind zijn/haar dromen op.
- Wij toomden elke zomer ons huis op voor de vakantie.
- Jullie toomden vaak de kerstboom op met familie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Optomen with some of the pronouns.
- Ik heb opgetoomd voor het feest gisteravond.
- Jij hebt al lang geleden opgetoomd.
- Hij/Zij/Het heeft de schommel opgetoomd in de tuin.
- Wij hebben de cadeaus opgetoomd voor de verjaardag.
- Jullie hebben vorige week de tent opgetoomd.